Hier staat onze bloemlezing. De bloemlezing heeft niet een speciaal thema, het zijn gewoon gedichten die we leuk vonden of ons opvielen. De gedichten staan op volgorde van leuk naar minder leuk. Het leukste en het  minst leuke gedicht hebben we geannalyseerd.

Erwtjes

Toen ze een meisje was van zeventien

moest ze de hele middag erwtjes doppen

op het balkon. Ze wou de teil omschoppen.

Ze was heel woest. Ze kon geen erwt meer zien.

 

Toen ging ze maar wat dromen, van geluk,

en dat geluk had niets van doen met erwten

maar met de Liefde en de Grote Verte.

Dat dromen hielp. Het scheelde heus een stuk.

 

En dat is meer dan vijftig jaar terug.

Ze is nu zeventig en heel erg fit

en altijd als ze 's middags even zit,

mijmert ze, met een kussen in de rug,

 

over geluk en zo....een beetje warrig,

maar het heeft niets te maken met de Verte

en met de Liefde ook niet. Wel met erwten,

die komen altijd weer terug, halsstarrig.

 

Ach ja, zegt ze.Ik kan mezelf nog zien,

daar in mijn moeders huis op het balkon,

bezig met erwtjes doppen in de zon.

Dat was geluk. Toen was ik zeventien.

Annie M.G. Schmidt Bundel: Tot hier toe (1988)

Als eindelijk...

De dingen die je erg graag wilt, die komen op den duur,
ze komen vroeg of laat, maar meestal laat, dat is zo zuur.
Wanneer je jong bent heb je doorgaans nooit een cent in kas
en áls je eind'lijk geld hebt voor een hele dure jas,
dan staat ie je niet meer.

Wanneer je jong bent heb je vijfenveertighonderd plannen,
je komt alleen nooit verder dan de potten en de pannen,
je wordt je hele leven al bedisseld en bedild
en als je eind'lijk tijd hebt om te doen wat je graag wilt,
dan wil je het niet meer.

Wanneer je jong bent doe je alles hopeloos verkeerd,
je hebt nog geen ervaring en je hebt nog niks geleerd.
De liefde? en de kinderen? wie doet het dadelijk goed?
En als je eindelijk wijs bent en precies weet hoe het moet,
dan hoeft het niet meer.

Annie M.G. Schmidt Bundel: Tot hier toe (1988)

Winter

IJzig op zijn troon gezeten
een majesteit in kil grandeur;
grimmig wordt hem vaak verweten
een koud en grauw humeur.

In hermelijnen kleed gehuld
met winden als zijn hellehonden,
raast de vorst met veel tumult
over toendra’s en bevroren gronden.

De kou, die velen heeft bevangen,
ijzingwekkend in haar kracht,
die een raam met bloemen doet omhangen,
geeft de kille vorst zijn macht.

Na maanden vol van koud venijn
en barre weersomstandigheden;
schreeuwt, in kille angst, de vorst van pijn:
“De lente komt met rasse schreden!”


Jacques Sterk (2006)

Vriendschap

Het water rimpelt wrikkeloos
doorheen de tijd.

Hoe dieper je luistert,
hoe meer je ziet.

Zuiver water kent geen bodem
en er tintelt altijd

iets aan de oppervlakte.
Het is de stilte zelf,

terwijl het voortdurend borrelt.
’t Is fijn en kwetsbaar

als kristal wanneer twee mensen
op dezelfde golf zitten.

Katelijn Vijncke, Bundel: Broze werkelijkheid (2003)

 

Zeeslag

Terwijl het strand, veroverd door de eb,

natuurlijk door de vloed herwonnen wordt

en allengs tot de helft wordt ingekort

ervaar ik weer wat ik ervaren heb:

 

een kleine jongen ben ik met een schep,

hernekkig vechtend voor een wankel fort

totdat het weldra toch is ingestort -

de zee geeft op het laatst de volle mep;

 

een klap, die onafwendbaar komen moet,

maar toch, bij elke aanval van het water

verweer ik, driftig scheppend, mij fanater

en weet ik niet van wijken voor de vloed.

 

Ook nu, een half bestaan of meer al later,

geeft mij de wanhoop dikwijls nieuwe moed.

Driek van Wissen, Bundel: De volle mep (1987)

Toneel

Ik heb zo te doen met acteurs.
Ze moeten zoveel acteren
en altijd in andermans kleren,
ik heb echt te doen met acteurs.

Waarom wordt men ooit acteur?
Het komt hier op neer, strikt genomen,
dat men door een deur op moet komen
en af moet gaan, ook door een deur.

En al wat men doet daartussen
zal altijd weer afgekraakt worden
door wezens van hogere orde,
dat zijn de toneelcriticussen.

Die zelf niet op kunnen komen
en zelf niet af hoeven gaan
en daartussen niets hebben gedaan
dan kwalijk genomen.

Ik heb zo te doen met acteurs.
Ze zitten hem zo te knijpen.
Ik kan het maar niet begrijpen:
waarom zijn er nog acteurs?

Annie M.G. Schmidt Bundel: Tot hier toe (1988)

Brood

Beloof me dat ik me nooit opzij laat schuiven,
al is het maar dat ik mijn mond opendoe
tegen iemand die voordringt bij de bakker.

Maar mannen en vrouwen hebben altijd haast,
willen graag even voor, kinderen hebben zogenaamd
tijd genoeg (Beloof dan dat als ik mij beurt

heb opgeëist, ik niet vergeten ben wat voor
brood ik moet.) Dat ik niets durf te zeggen is
mijn schuld. Hardop schaam ik me nu eenmaal;

als iedereen naar me kijkt zwijg ik vanzelf.
Beloof dat ik me er doorheen elleboog,
zoals kinderen moeten langs al dat beterweet.


Ted van Lieshout, Bundel: Och, ik elleboog me er wel doorheen (1988)

Zwouten

 

Ik heb het heet
ik zweet
en jij?


ik niet
ik heb het koud
ik zwout


zwout?
zwout is fout
het is
ik ril of ik bibber
of ik heb het koud
maar niet
ik zwout
zwout is fout


ik zwout
moet ik toch weten
ik zeur toch ook niet
over jouw zweten.

Erik van Os, Bundel: De man die in sprookjes geloofde (2002)

Stadsgezicht

De stad is vol wielen en hoeken
De huizen vol ramen en zoeken -
de mensen gaan heen en weer.
De mensen zijn vol mannen en vrouwen
en om de hoek van gebouwen
kijkt een dame in een heer.

Pierre Kemp, Bundel: Verzamelde gedichten (1976)

Vredesvogel Tanka

die vredevogels

loerend bij de haringkar
azend op afval
bij nadering schieten ze
in een wervelwind omhoog

Abel Staring

Aan tafel

Mam geeft mij een mep omdat mijn
kleine broertje te ver weg zit.
Hij kwam weer te laat voor het eten,
maar bracht wel zelfgeplukt onkruid
mee voor in een vaas. Zo'n joch

van zes, dat al precies weet hoe 

een moeder moet. Hij, het mooiste
zoontje, zit tegenover haar; ze wil
hem in haar ogen - de lelijke zoon
moet in de buurt van haar handen.


Mijn zusje heeft daarvan geen last.
Zij pikt een worteltje alvast.

Ted van Lieshout, Bundel: Och, ik elleboog me er wel doorheen (1988)

Bloem

Het is een bloem
om er met een vaantje om rond te gaan
en zacht te zingen.
Het is een bloem om niet meer burger te zijn,
maar een broer van een kinderhemdje in zonneschijn.

Pierre Kemp, Bundel: Verzamelde gedichten (1976)

Maak jouw eigen website met JouwWeb